woensdag 30 september 2009

110e geboortedag van H. Marsman

Nederlandse dichter, geboren te Zeist op 30 september 1899, verongelukt in Het Kanaal, 21 juni 1940.
Thesen, omschreven ten dienste van Müller Lehning, Ter Braak, Gerard Bruning, Lou Lichtveld


I


(...)


De moderne mensch, die zijn persoonlijke zaligheid vindt in het bewust deel hebben aan het (eeuwige) cultuurproces, staat gelijk met den vlot-bevaarder, die zijn heil zou vinden in het eindeloos stroomaf gesleept worden. Mij lijkt dit geluk een zeer persoonlijke rampzaligheid en onzaligheid.


Onnaspeurlijk blijft het verband door Müller Lehning gelegd tusschen (de practische moraal van) het Katholicisme en individualisme, kapitalisme en militarisme; maar onaanvaardbaar, fel-verwerpelijk is zijn critièk op Rome, met name in het citaat uit Jean Pauls schandelijke en goedkoope platitudes, die het Katholicisme be- en veroordeelen op grond van het wangedrag van Katholieke individuen. Zou de Kerk dat gedrag niet met meer recht en begrip verwerpen dan een in dezen kennelijk-stomme leek? Zou Müller Lehning den laffen moed hebben de aegyptische cultuur te smalen, indien het hem bleek, dat zelfs de Pharao's stuk voor stuk onvervalschte ploerten waren geweest? Ik weet van niet: ik weet, dat hij ideeën pleegt te meten naar hun machtigste verwerkelijking, niet naar de aberraties van hun a.h.w.-toevallige naam-dragers. - De critiek van Müller Lehning is dubbel-bevreemdend, waar hij leeft in de schaduw der Notre-Dame, in het bovenwereldsch regenbooglicht der Sainte-Chapelle.



(...)


Indien het de sociologie vergaat, zooals het de natuurwetenschap verging, dan is van haar niet meer beheersching der cultureele krachten te wachten dan de physica verwierf over die der natuur. Dan zal tot de komst van den sociologischen Franklin de bliksem van het mensch-zijn inslaan naar willekeur, onberekenbaar en onafleidbaar. (Dan zal de cultuur m.a.w. slechts voor een onnoemlijk klein deel door de sociologie worden beheerscht). Daarna resten haar de voorshands ontembare orkanen, cyclonen, aardbevingen, uitbarstingen in den individueelen en maatschappelijken mensch, gelijk die, in de natuur, de physica ten einde toe zullen blijven ontsnappen en tergen. Maar: al wàs cultuurbeheersching het onmiddellijke en totale gevolg van cultuurwetenschap, al was het huishoudelijk reglement van die strafkolonie der toekomst, die heilstaat heet, nauwkeurig op-en-vast-te-stellen, wat wonnen we nóg? Ik raak, naar ik meen, in dezen de kern van Müller Lehnings zienswijze: essentieel is voor hem de mensch in zijn verhouding tot den (gelijken) medemensch. Deze verhouding wordt z.i. overwegend bepaald door de materieel-maatschappelijke structuur. Essentieel is voor mij de verhouding van den mensch tot God. Daarom kan een positieve philosophie nooit een positieve religie vervangen. Daarom is de redelijke welstand van allen onverschillig naast de geestelijke welstand, die de primaire is. Daarom raken de maatschappelijke verhoudingen ons pas in tweede, of tiende instantie.


(...)


II.


(...)



Het individualisme als noodlot erkennen, is niet het verheerlijken: wie deze dagen en nachten leeft in een duizelingwekkend vergeten en twee, driemaal in dien dans de toppen der ruimte vermeestert, zal door de schedelbreuk van den hemel het late weerlicht zien stormen van het ontluisterd Eden; hij wordt verblind en verteerd door het onuitroeibaar heimwee. Hij voelt een somberen deernis met hen, die levend als hij, de eendre rampzaligheid roemen als een krachtige vreugde; en die wanend, dat de eenzame mensch den gemeenzamen God kon verslaan, niet met hem hunkeren naar tijden, achter of vóor ons, van kruistochten en kathedralen.


Dit is, theoretisch, mijn laatste woord.

Verder lezen:
- H. Marsman, 'Thesen, omschreven ten dienste van Müller Lehning, Ter Braak, Gerard Bruning, Lou Lichtveld', in De Stem, 6e jrg., mei 1926.
- Arthur Müller Lehning, 'Anti-thesen', in De Stem, 6e jrg., februari 1926.
- H. Marsman, 'Thesen', in De Vrije Bladen, 2e jrg. nr. 11, nov. 1925.