1 Oratorium hoc sit quod dicitur, nec ibi quicquam aliud geratur aut condatur. | 1 De bidplaats moet zijn wat de naam zegt, en men mag er verder niets doen of opbergen. |
2 Expleto opere Dei, omnes cum summo silentio exeant, et habeatur reverentia Deo, | 2 Wanneer het Werk Gods geëindigd is, gaan allen in de grootste stilte naar buiten en men beware de eerbied voor God, |
3 ut frater qui forte sibi peculiariter vult orare non impediatur alterius improbitate. | 3 zodat een broeder die misschien in afzondering wil bidden, niet door de onbetamelijkheid van een ander gestoord wordt. |
4 Sed et si aliter vult sibi forte secretius orare, simpliciter intret et oret, non in clamosa voce, sed in lacrimis et intentione cordis. | 4 Maar ook als iemand op een ander moment in stilte voor zichzelf wil bidden, laat hij dan alleen binnengaan en bidden, niet met luid geroep maar met tranen en inzet van zijn hart. |
5 Ergo qui simile opus non facit, non permittatur explicito opere Dei remorari in oratorio, sicut dictum est, ne alius impedimentum patiatur. | 5 Dus wie een dergelijke bedoeling niet heeft, mag als het werk Gods geëindigd is, zich niet in de bidplaats ophouden, zoals gezegd is, opdat een ander niet gestoord wordt. |
Sanctus Benedictus, Regula monachorum, LII. De oratorio monasterii. | Sint Benedictus, Regel voor Monniken, Hoofdstuk 52 Over de bidplaats van het klooster. |
Naar aanleiding van de brief 'Geef uw gebouw toekomst' van aartsbisschop Eijk. Zie ook het bericht ‘Kerkgebouwen aartsbisdom Utrecht alleen voor eredienst’.